DIDACTIEK VOOR INSTRUCTEURS

Voor de invoering van het het SPL (Sailplane Pilot Licenceis de leerstof voor de 9 theorievakken volgens de eisen en indeling van EASA samengesteld. In heel Europa wordt nu in grote lijnen dezelfde leerstof aan zweefvliegers gegeven. Wie instructeur wil worden moet de leerstof van die 9 vakken begrijpelijk aan leerlingen kunnen uitleggen. Om aan te tonen dat de kandidaat-instructeurs zelf die leerstof beheersen, hebben we in Nederland besloten om dat via mondelinge voortgangstoetsen te testen.

EASA vraagt ook dat de kandidaat-instructeur les krijgt in didactiek. Ben je voor die negen vakken geslaagd dan moet je je verdiepen in de didactiek van de zweefvliegopleiding. Vervolgens doe je een didactiektoets en daarna mag je met de praktijkopleiding beginnen. De didactiektoets is met de invoering van de DTO een nieuw onderdeel van de instructeursopleiding. Tevens moeten alle instructeurs nu opfriscursussen volgen. Iedereen die al instructeur is, heeft geen les in didactiek gehad en geen didactiektoets gedaan. Het gaat in dit stuk over de opleiding en over de opfriscursus voor instructeurs over de pedagogiek en de didactiek bij de zweefvliegopleiding. Er zijn ook vrouwelijke instructeurs, Overal waar in dit verhaal hij staat wordt natuurlijk hij/zij bedoeld.

Pedagogiek en didactiek
Pedagogiek gaat over opvoeden in het algemeen en didactiek is een onderdeel van pedagogiek en dat gaat over de manier van lesgeven.'Hoe voed je jongeren op tot volwassen en veilige zweefvliegers. Pedagogiek speelt in de zweefvliegwereld zeker een rol. Binnen een zweefvliegclub zijn er veel leden die van de wieg af aan opgroeien in de zweefvliegwereld..  

Voor het slapen krijgen ze de verhalen zoals die van Niels Holgerson te horen en op de club worden ze in en op vliegtuigen gezet.

Hun slaapkamer hangt vol met vliegtuigjes en elk jaar gaan ze mee op zomerkamp.

Waar ze met de andere kinderen met vliegtuigjes, trekkers, auto's een lier en een sleepvliegtuig het zweefvliegbedrijf naspelen. 

 

Spelenderwijs rollen ze de zweefvliegwereld binnen. Ze zien de instructeurs, horen hoe die les geven. Kennen de verhalen van de overlandvliegers. Krijgen voorbeeldfiguren. Zo willen zij ook worden, of juist zo niet. Dit is een belangrijk deel van hun opvoeding.

Jongeren en ouderen die op latere leeftijd met de zweefvliegwereld in aanraking komen, merken dat ze in een vrij uniek pedagogisch klimaat terecht zijn gekomen. Iedereen betaalt evenveel en werkt vrijwillig  mee als aanhaker, kabelrijder, lierist, startleider, instructeur of technicus. Sommigen doen weinig en sommigen doen buitensporig veel voor de club. Toch is alles in gelijke mate van en voor iedereen. De zweefvliegwereld is anders dan die van een motorvliegschool waar je zo nu en dan een uurtje les krijgt en alleen tegen hoge kosten een theoriecursus en een praktijkcursus mag volgen bij betaalde instructeurs.

'Opvoeden gebeurt voor een deel thuis, voor een deel op school en voor zo'n dertig procent op straat', zei vroeger mijn leraar pedagogiek. Het is heel belangrijk met wie je in jouw jeugd omgaat. De weg naar volwassen worden gaat met uitproberen, vallen en opstaan. Goed voorbeeld doet goed volgen.

Jongeren kunnen op straat opgroeien of binnen een zweefvliegclub. Wij, als ouders, waren altijd blij dat onze jongens in het weekend met de jongeren van de club optrokken. Oké, binnen die groep werd ook wel eens teveel gedronken en daar gebeurde ook wel een iets waar je als ouder je zorgen over maakte, maar er was toch meer sociale controle, want wij kenden de groep en er was altijd het verlangen om in het weekend en op vakantie te vliegen. Te veel drinken en drugs gebruiken passen daar niet bij. 

Onderdeel zijn van een vertrouwde zweefvliegomgeving kan een heel positieve invloed hebben. Het is heel belangrijk dat de jongeren binnen de club een eigen plek hebben. Een eigen groep vormen. Een plaats om onder elkaar te zijn. Zonder direct toezicht van een instructeur. Opvoeden is immers ook loslaten, solo laten. De kans om er zelf achter te komen wat goed en slecht voor je is. 

In de tijd dat ik lid van de FAC ben, zie ik dat jongeren tot achttien jaar in het clubhuis keurig van de drank afblijven. Ze roken niet en leven in veel opzichten een stuk gezonder dan de jongeren waarmee ik mijn jeugd heb doorgebracht. 

Ouderen voeden jongeren op, maar opvoeden stopt niet bij 18 jaar. Binnen de club voeden we ook elkaar op. Bij een zweefvliegclub behoren we ons in te spannen om een gezonde veiligheidscultuur te creëren. Een gezonde veiligheidscultuur heeft te maken met veilig zweefvliegen maar ook met sociale veiligheid. 

Alle zweefvliegers zijn gelijk maar we hebben binnen het zweefvliegen wel een taakverdeling waarbij de instructeur verantwoordelijk is voor een veilig vliegbedrijf, voor lesgeven en een ordelijk verloop van de zweefvliegdag. Daarvoor heb je een zeker gezag nodig. Gezag krijg je niet omdat je toevallig geslaagd bent voor de didactische toets. Dat gezag zul je moeten verdienen. Daarbij hoort dat je anderen aanspreekt op eventueel ongepast of onveilig gedrag of handelen, maar ook dat anderen jou kunnen aanspreken op je fouten. In een gezond pedagogisch klimaat moet je op een positieve manier kritiek kunnen geven maar ook bereid zijn om die te ontvangen. Niemand is foutloos en dat geldt ook voor instructeurs. We moeten het waarderen als iemand, met goede bedoelingen, ons erop wijst, hoe we iets beter kunnen doen. Als die sfeer in een club aanwezig is dan is dat ook reclame voor de club naar buiten. 

Opvoeden heeft te maken met de regels die we aanleren. In het EVO-boekje staat op blz.8: 

1.0 VEILIGHEIDSREGELS OP HET VELD
  1. In alle richtingen uitkijken; 
  2. Achter startende vliegtuigen langs lopen; 
  3. Uit de buurt van de lierkabels blijven.

De Duitsers hebben daaraan toegevoegd:

1.0 SICHERHEITSREGELN AUF DEM FLUGPLATZ

  • In alle Richtungen schauen, NICHT auf das Handy!
  • Nur HINTER startbereiten Flugzeugen vorbeigehen!
  • Vorsicht mit Schleppseilen!

Dat van die smartphone is een goede toevoeging. Toen het EVO-boekje geschreven werd, speelde de smartphone nog geen rol. Bij de volgende druk kunnen we dat wel toevoegen.

Het EVO-boekje is nu ook in het Engels vertaald. In de Engelse versie staat de volgende aanvulling:

1.0 SAFETY RULES AT AN AIRFIELD

  • Have a look out in every direction – also look up!
  • Always walk/stay behind an aircraft ready to launch;
  • Stay away from winch cables;
  • Speak up! If you see something unsafe, say or do something.

Speak up, ook al ben je leerling, We moeten iedereen zo opvoeden dat hij onveilige dingen meldt. Wegkijken of als je zelf iets fout doet, hopen dat niemand het zag en erover zwijgen, hoort niet bij een gezonde veiligheidscultuur. 

Bij de kapper in het dorp waar ik ben opgegroeid, hing vroeger naast de spiegel een houten bordje met een oude spreuk:

"Zo gij tevree dit huis verlaat zo gaat en zegt het elk op straat. Maar hebt gij klacht of averij, zo blijft en zwijgt en zeg het mij"

Dat is een goede oude raad. Heb je kritiek, wacht dan even op een rustig moment en bespreek dat alleen met hem of haar. Kritiek geven of kritiek ontvangen is meestal niet leuk maar het maakt veel uit op welke manier we elkaar kritiek geven. Daarover straks meer bij de 'sandwich-methode'.

Didactiek
Didactiek is een onderdeel van de pedagogiek. Didactiek gaat over de kunst van het lesgeven. Bij de didactiek van de zweefvliegopleiding gaat het over de vraag hoe kennis, vaardigheden en inzicht het beste overgebracht kunnen worden. Hoe kan de instructeur de DBO-er en de solist daar zo goed mogelijk bij begeleiden?

EASA heeft in de Basic Regulation (Verordening (EU) Nr. 2018/1139in FCL.920 de vakbekwaamheid en beoordeling van instructeurs omschreven. 

Alle instructeurs moeten worden opgeleid om de volgende vakbekwaamheid te verwerven:

  1. het voorbereiden van voor de instructie benodigde middelen,
  2. het creëren van een bevorderlijk leerklimaat,
  3. het overdragen van kennis,
  4. het integreren van dreigings- en onjuist beoordelingsmanagement (TEM =Threat and Error Management ) met CRM*, 
  5. het indelen van tijd (timemanagement) om de opleidingsdoelstellingen te bereiken,
  6. het leerproces bevorderen,
  7. het beoordelen van de prestaties van de leerling,
  8. het toezicht houden op en beoordelen van de vorderingen,
  9. het evalueren van opleidingssessies,
  10. het rapporteren van het resultaat.

* CRM = Crew Resource Management). CRM focuses on interpersonal communication, leadership, and decision making in the cockpit.

In de AMC1 bij FCL920  is dit verder uitgewerkt. Daar staat:

AMC1 FCL.920 Instructor competencies and assessment

  1. Training should be both theoretical and practical. Practical elements should include the development of specific instructor skills, particularly in the area of teaching and assessing threat and error management and CRM.
  2. The training and assessment of instructors should be made against the following performance standards:
Competence Performance Knowledge

Prepaire resources

  1. ensures adequate facilities; 
  2. prepares briefing material;
  3. manages available tools. 
  1. understand objectives;
  2. available tools;
  3. competency-based training methods. 

Create a climate conducive to learning 

  1. establishes credentials, role models appropriate behaviour;
  2. clarifies roles;
  3. states objectives;
  4. ascertains and supports trainees needs. 
  1. barriers to learning;
  2. learning styles. 
Present knowledge 
  1. communicates clearly;
  2. creates and sustains realism;
  3. looks for training opportunities. 

teaching methods. 

 

Integrate TEM or CRM 

makes TEM or CRM links with technical training. 

HF, TEM or CRM. 

Manage time to achieve training objectives 

allocates time appropriate to achieving competency objective. 

syllabus time allocation. 

 

Facilitate learning 

  1. encourages trainee participation;
  2. shows motivating, patient, confident and assertive manner;
  3. conducts one-to-one coaching;
  4. encourages mutual support.  

  1. facilitation;
  2. how to give constructive feedback;
  3. how to encourage trainees to ask questions and seek advice; 

Assesses trainee performance 

 
  1. assesses and encourages trainee self-assessment of performance against competency standards;
  2. makes assessment decision and provide clear feedback;
  3. observes CRM behaviour. 
  1. observation techniques;
  2. methods for recording observations.

Monitor and review progress 

  1. compares individual outcomes to defined objectives;
  2. identifies individual differences in learning rates;
  3. applies appropriate corrective action. 
  1.  learning styles;
  2. strategies for training adaptation to meet individual needs. 
 

Evaluate training sessions 

  1. elicits feedback from trainees;
  2. tracks training session processes against competence criteria;
  3. keeps appropriate records. 
  1. competency unit and associated elements;
  2. performance criteria. 
 

Report outcome 

reports accurately using only observed actions and events.  

  1. phase training objectives;
  2. individual versus systemic weaknesses. 
 

 

Ik kan me voorstellen dat zweefvlieginstructeurs die dit voor het eerst lezen tegen veel nieuwe termen aanlopen. Hoe ben ik zonder les in deze competenties ooit instructeur geworden en deugt mijn instructie dan eigenlijk wel?

Om maar met het laatste te beginnen, ik denk dat veel instructeurs door de praktijk een groot aantal bijzondere vaardigheden hebben opgebouwd om goed instructie te kunnen geven. Didactische boeken kunnen je wel tips geven die je kunt gebruiken om het nog beter te doen. Toch is de praktijk de beste leermeester. Zweefvliegen leer je niet uit een boekje en ook instructie geven moet je in de praktijk leren. 

LEREN VAN ANDERE INSTRUCTEURS
De meeste didactische kennis halen instructeurs niet uit boeken, maar die krijgen ze door de ervaringen die ze zelf hebben opgedaan tijdens hun zweefvliegopleiding. Tijdens de instructeursopleiding leren ze van hun mentoren en ze kijken de kunst af van de andere instructeurs.

1. De sandwich-methode
Terugkijkend naar mijn opleiding heb ik een paar hele positieve voorbeelden meegemaakt. Ik had een instructeur die altijd de debriefing begon met dat wat goed ging. Zo van: 

'De start deed je keurig. Je hield rekening met de dwarswind en stuurde netjes op. Het maken van gecoördineerde bochten ging nu al beter en aan het vliegen van een goed circuit gaan we de volgende vlucht werken'.

De complimenten aan het begin van de debriefing lijken op het eerste gezicht overbodig, maar die gaven mij - na een vlucht waarin ik heus wel gemerkt had dat veel dingen nog niet goed gingen -  het vertrouwen dat ik misschien dat jaar nog wel solo zou komen.

In mijn werk voor de klas paste ik deze methode vaak toe. Als een leerling vervelend gedrag vertoonde dan vroeg ik hem om na de les even te blijven. Ik begon dan altijd met een compliment. Zo van: 'Je doet altijd zo goed mee, of je haalt steeds prima cijfers / of ik ben altijd blij dat ik jou in de klas zie / je stelt prima vragen /we kunnen altijd goed samenwerken, enzovoort. Dat breekt meestal de weerstand. Wanneer ik die fase oversla en hem direct terecht wijs dan gaat hij in de verdediging. 'Ik deed het niet alleen. U moet altijd mij hebben'. Wanneer je met een compliment begint dan doorbreek je die fase, dan valt er redelijk te praten en ga je positief uit elkaar. Deze methode heb ik met succes vaak toegepast en die dank ik aan de instructeur die mij ooit solo liet.

Leraren moeten nascholingscursussen volgen. Bij zo'n cursus leerden we de sandwich-methode. Je begint met een compliment, dan vertel je wat er beter kan. Je noemt alleen de belangrijkste punten en nooit meer dan drie. Tenslotte sluit je het gesprek positief af. Mijn instructeur deed dit al voordat het woord sandwich-methode bestond. 

2. Toon interesse

Toen ik lid van de FAC werd, hadden we een voorzitter die de gewoonte had om met iedereen vaak even een praatje te maken. Hij wist wat ik deed, waar ik woonde en welke hobby's ik naast het zweefvliegen had. Hij kende de namen van mijn kinderen. Vroeg wat ze deden. Wist hoe mijn vrouw heette en wat voor werk ze deed. Je merkte dat hij naar je luisterde en hij verstond de kunst om met zijn grappen een gezellige sfeer te creëren. Ik weet niet of dat een aangeboren eigenschap van hem was of dat zijn werk als vertegenwoordiger hem geleerd had dat hij op zo'n manier veel meer verkocht. Maar hoe dan ook, je schept een band als je interesse in andere clubleden toont. Een goede basis voor lesgeven.

3. Doceren is doseren
Verder heb ik veel geleerd van mijn mentor die bij mijn instructeursopleiding steeds meeluisterde als ik een DBO-er een briefing gaf. Hij zei dan:

'Die briefing van jou aan de leerling is wel goed, maar je kunt hem beter in blokjes verdelen. Anders wordt het al gauw hutspot. Bij een briefing over de start maak je er drie blokjes van. Het rollen over de grond, de klim en bovenin. Vervolgens ga je elk blokje apart kort uitleggen’.

Ook hier heeft de didactiek een uitdrukking voor: Doceren is doseren. 

Een hele uitgebreide briefing heeft weinig zin, want zo’n 70% van wat we horen vergeten we binnen een uur. Het is veel zinvoller om alleen dat korte stukje te briefen waar een DBO-er aan toe is. Hoe vertel je het zo dat het blijft hangen? De moderne presentatie-methoden hebben daar een formule voor uitgevonden. Die formule luidt: ‘Wat ik drie keer zeg, is waar’. Dit is de aanpak van het TV-journaal: Eerst komen de hoofdlijnen, dan de details en aan het eind een samenvatting. We zeggen wel eens: 'Alle goede dingen bestaan uit drieën'. Dit is zeker van toepassing op een goede zweefvliegles. Zomaar instappen en gewoon maar wat vliegen, heeft weinig nut. Het is veel leerzamer wanneer we de vliegles duidelijk opbouwen uit de drie bekende onderdelen:

  1. briefing voor de vlucht (hoofdlijnen en details)
  2. demonstratie tijdens de vlucht (praktijkuitvoering)
  3. debriefing na de vlucht (evaluatie en samenvatting)

4. Leren van hoe het niet moet
Wat een instructeur zegt kan heel lang na echoën. Ik herinner me ruim dertig jaar later nog de instructeur die tijdens een kamp 's avonds in de kantine even bij het tafeltje kwam staan waar ik met mijn vrouw en andere clubleden zat. Hij zei: 

'Oh ja, dat schiet me nu te binnen, ik zat vanmiddag bij jou in de bel en jij draaide binnendoor. Mocht ik dat weer zien dan krijg je een startverbod'.

Ik vond deze korte voorstelling in de kantine heel vernederend. Het heeft me geleerd hoe het niet moet.  Ook vergeet ik nooit weer de woorden waarmee hij me waarschuwde toen ik te langzaam vloog. Hij zei: ‘Wat wil je nou? Vliegen of vallen? Als je wilt vliegen moet je de kist boven de 80 km/h houden!  Ik zal het zelf zo nooit zeggen, maar aan de andere kant moet ik toegeven dat de boodschap glashelder was.  

5. Zien wie het zegt
Veel van wat we horen gaat het ene oor in en het andere weer uit. Dat is een gegeven waar je over kunt treuren, maar je kunt je ook afvragen waardoor een gedeelte wél blijft hangen. Hoe komt het dat sommige instructeurs een briefing kunnen geven die je nooit weer vergeet? Welke dingen helpen om iets wel te onthouden? Hier is onderzoek naar gedaan en daaruit blijkt dat iemand onthoudt wat er gezegd wordt door de woorden die gebruikt worden, door de toon waarop iets gezegd wordt en voor een groot deel (de helft) door de lichaamstaal die erbij gebruikt wordt. Gelaatsuitdrukkingen en gebaren zijn heel belangrijk. Een briefing van 'achteruit' de tweezitter, terwijl de instructeur ondertussen z'n riemen vastmaakt, is veel minder effectief dan naast de cockpit met oogcontact. Ga je naast de DBO-er zitten, dan zie je aan zijn gezicht of hij je begrijpt. Met je armen (of je duim en pink) als vleugels kun je de bewegingen van de kist goed demonstreren. 

 

 

Op Terlet zag ik een instructeur met een stokje een tekening van het circuit en de landingsplaats op de grond maken.

Afbeelding uit het Australische zweefvlieghandboek

Met z'n armen gaf hij de hoek aan om duidelijk te maken op welke afstand je naast het landingsveld moet zitten om je circuit goed te vliegen. Wil je als instructeur checken of je duidelijk bent overgekomen, laat dan de DBO-er  het verhaal terug vertellen. ()

6. Een positieve band opbouwen
Instructeurs zijn geen beroepsleraren en toch zijn de meeste zeer geschikt om les te geven. Een instructeur die laat merken dat hij geniet van zweefvliegen en instructie geven, bouwt een band op met z'n leerling. Een positieve band is de bodem voor een goede les. De DBO-er die mij na z'n vlucht vertelde dat z'n instructeur achter in de tweezitter zat te schelden op de lierman die hem er de hele dag al te laag afgooide, ervaart zo'n les als vervelend en leert weinig.

DE VIJF ROLLEN VAN DE LERAAR

In het onderwijs spreekt men niet van opfriscursussen maar van nascholingscursussen. Het doel is hetzelfde:  Het niveau van de docenten verbeteren. Een veel gebruikt boekje daarbij is: De vijf rollen van de leraar van Martie Slooter. Het werk van de leraar weet zij in dat praktische boekje op de vingers van één hand samen te vatten. Die vijf rollen beschrijven de basisvaardigheden van een leraar, maar je kunt ook net zo goed zeggen van een instructeur. Die vijf rollen zijn:

1. De leraar / instructeur als gastheer

De gastheer staat bij de deur. Leerlingen willen gekend en gezien worden. De gastheer gebruikt de tijd van binnenkomen om een relatie met de leerlingen op te bouwen. Hij toont interesse. Zorgt ervoor dat hij de namen zo snel mogelijk kent. Hij investeert in een positieve relatie.

2. De leraar / instructeur als presentator

De presentator trekt de aandacht naar zich toe. Hij heeft de regie. Zorgt voor een pakkende opening waarmee hij de aandacht trekt. Geeft de opbouw en het doel van de les / briefing aan. Hij zorgt ervoor dat alles voor de presentatie klaar staat. De beamer werkt. De middelen zijn bij de hand. Een les over eten, drinken en plassen tijdens een overland is veel leerzamer als je er een waterzak, volwassen pamper, plascondoom e.d. bij kunt laten zien. Een les over klooster Klaarkamp met een kloostermop (baksteen) van dat klooster in de hand, spreekt veel meer aan dan zonder die steen. Bij een geschiedenisles over Leiden ontzet, haring en wittebrood, gaf ik een keer de leerlingen een stuk haring en wittebrood. Het maakt werkelijk verschil als je over Anne Frank vertelt of je vertelt over Anne Frank met haar dagboek in de hand. De presentator weet dat het bij het overdragen van kennis om meer gaat dan alleen luisteren. Als je meer zintuigen (horen, zien, proeven, voelen, ruiken) inschakelt, dan blijft iets veel langer hangen. 

3. De leraar / instructeur als didacticus

Lesgeven kan op veel manieren. Je kunt op een klassikale manier lesgeven en je kunt meer als coach de leerling begeleiden. Iedereen moet uitzoeken wat goed bij hem past. De didacticus corrigeert, geeft positieve feedback. Spreekt leerlingen aan op hun gedrag. Legt de leerstof uit en stelt vragen, om te controleren of het begrepen is. 

De leraar / instructeur moet iets moeilijks zo simpel mogelijk uit kunnen leggen. Ik houd graag een praatje bij een plaatje. Als het lukt, dan ontstaat er interactie, leerlingen reageren op dat wat jij te zeggen hebt. Dat geeft jou ook weer nieuwe inzichten. De beste manier van leren is iets aan een ander uitleggen.

Sommige leerlingen zijn sterk auditief. Zij hebben aan het gesproken woord genoeg en vormen zelf de beelden wel. De meeste leerlingen zijn sterk visueel. Leerstof die ze kunnen koppelen aan afbeeldingen kunnen ze gemakkelijker en beter onthouden. 

De Duitsers zijn in hun zweefvliegboeken heel punktlich. Overzichtelijke punten waar ze de les aan ophangen. Ik hou daarvan. Ik had vroeger een geschiedenisleraar die al zijn lessen op kaartjes in een kaartenbak had zitten. Daar stond puntsgewijs zijn les op en daarmee vulde hij 2 uur lang de les. Ik deed dat later ook. Eerst zette ik de lessen op kaartjes, later op plastic sheets voor de overheadprojector en vervolgens toen de beamer kwam met PowerPoints. Bij het EVO-boekje, VVO-boekje en de LAPL-theorievakken staan de punten waar het over gaat bovenaan en die worden vervolgens uitgewerkt. 

Britten gebruiken in hun zweefvliegboeken mooie beelden. Daarmee leggen ze de leerstof uit. Je vliegt in een blok lucht. Bij thermiek heb jij je eigen daalsnelheid maar het blok lucht gaat sneller omhoog dan jij daalt.

Bij vliegen met dwarswind merk je tijdens het vliegen niets van de dwarswind, maar je wordt wel met dat blok lucht weggezet.  Mooie beelden waardoor je kunt 'zien' wat er gebeurt.

4. De leraar / instructeur als pedagoog

De pedagoog zorgt voor een veilig leerklimaat. Je moet je op de club thuis voelen. Dat is de basis voor een goed leerklimaat. De pedagoog geeft ook aan welke regels er gelden en hij bewaakt die regels. Hij corrigeert. Hij geeft complimenten waar mogelijk. Overtreders spreekt hij aan. Terugzetten op de tweezitter doet hij alleen als dat nodig is om de solist iets te leren. Niet om iemand te straffen. Een club spreekt samen regels af en de instructeur als pedagoog kan daar de leden op aanspreken.

De leerlingen, solisten en andere zweefvliegers kunnen ook de instructeur aanspreken op zijn gedrag. Een instructeur heeft een voorbeeldfunctie. Als hij van zijn leerlingen vraagt om een netjes circuit te vliegen dan moet hij dat zelf ook doen, anders heeft hij geen recht van spreken. Als hij zelf geen petje draagt of parachute gebruikt dan denkt de leerling dat het dragen van een petje of het gebruik van een parachute niet belangrijk is. 

5. De leraar / instructeur als afsluiter 

Aan het eind van de les maakt de afsluiter tijd vrij voor een positieve afronding. Samen terugkijken op de zweefvliegles, op een theorieles of op de zweefvliegdag. Bij instructiegeven noemen we dat debriefen. ‘Wat hebben we geleerd? Hoe hebben we dat geleerd? Wat moeten we nog leren en waar gaan we de volgende keer mee verder'. 

Martie Slooter had genoeg aan één hand met vijf vingers om de rollen van de leraar / instructeur uit te leggen. EASA heeft twee handen nodig en komt dan tot 10 vaardigheden waar een instructeur aan moet voldoen.

EASA zit in hartje Keulen, naast de beroemde dom en valt rechtstreeks onder de EU.

DE TIEN VAKBEKWAAMHEDEN (COMPETENTIES) VOLGENS EASA

Welke competenties moet een instructeur ontwikkelen?

1. HET VOORBEREIDEN VAN VOOR DE INSTRUCTIE BENODIGDE MIDDELEN

De instructeur bepaalt voor een groot deel hoe een zweefvliegdag verloopt. Allereerst beslist hij of het vliegen doorgaat. Op sommige dagen is het best lastig om een juist besluit te nemen. Vervolgens bereidt hij de briefing voor, stuurt de clubleden een berichtje dat het vliegen doorgaat, maakt een PowerPoint met o.a. de actuele meteo-gegevens en gaat goed uitgerust naar de club. 

Voor de briefing en PowerPoint gebruiken sommige clubs een checklist met een vaste indeling.  Dan vergeet je geen belangrijke zaken. Zo'n checklist kun je ook even in je smartphone zetten (dan heb je hem altijd bij de hand) en die kan er als volgt uitzien:

  1. Taakverdeling: DDI / lierist / startleider 
  2. Weersverwachting
  3. Waar het vliegbedrijf opstellen
  4. Wat nemen we mee / veldtelefoon / porto /
  5. Circuit, kabelbreuk / hoogte verkort circuit / waar kun je rechtuit landen 
  6. Landingssnelheid /circuitsnelheid / crosswind / windgradiënt / turbulentie
  7. Notams / frequentie
  8. Veiligheidsonderwerp
  9. Solisten briefing

Verder heb je het (online) leerlingen volgsysteem met daarin de dagverslagen van de vorige DDI's en de vorderingen van de DBO-ers.  DBO-ers, solisten en TMG-leerlingen krijgen aan het begin van de zweefvliegdag hun progressiekaart en leveren die aan het eind weer in. 

 

2. HET CREËREN VAN EEN BEVORDERLIJK LEERKLIMAAT,
Veel 
instructeurs stralen bij de briefing en op de startplaats een positieve sfeer uit. Het zweefvliegen is een mooie hobby en dat moet aan de sfeer te merken zijn. Als de instructeur het voorbeeld geeft, dan is dat van grote invloed

Positieve ochtendbriefing

Een prettige, aangename, leerzame en goed geleide briefing zet de juiste toon voor de dag.  

  • Goed voorbereid, alles staat klaar voor de briefing.
  • Bij de deur staan als de leden de briefingsruimte binnenkomen (rol van de gastheer)
  • Spreek als dat kan iedereen even aan
  • Ken de namen, 'Hé jij daar met dat blauwe T-shirt', dat is funest voor een goede relatie.
  • Heet iedereen welkom
  • Zeg iets positiefs. Fijn dat jullie gekomen zijn. We gaan er een mooie vliegdag van maken.
  • Sta stevig en duidelijk zichtbaar voor de groep
  • Corrigeer storende opmerkingen of storend gedrag (als het kan met een grapje, nooit sarcastisch)
  • Kijk de aanwezigen aan
  • Gebruik de beamer, het bord, het EVO-boekje, een modelzweefvliegtuig, enzovoort. Hulpmiddelen trekken de aandacht. 

Positieve sfeer op de startplaats

Soms volstaat één briefing voor de hele groep voor de hele dag. Het komt ook voor dat de omstandigheden op het veld anders zijn of veranderd zijn en dan volgen er:

  • veldbriefings,
  • briefings bij wijzigende omstandigheden
  • briefings bij bijzondere (weers-) omstandigheden
  • Briefings voorafgaand aan de vlucht

De dienst-doende-instructeur toont daarbij: leiderschapinzicht / overzicht /  is motiverend / sturend aanwezig / zorgt voor werkverdeling / kan delegeren.

 

3. HET OVERDRAGEN VAN KENNIS

De instructeur als theoriedocent:

  • Neemt een centrale plaats in voor de groep
  • Neemt de leiding 
  • Start met een pakkende zin /foto / filmpje
  • Houdt oogcontact
  • Ziet alle aanwezigen
  • Zegt waar de les over gaat en wat het lesdoel is
  • Spreekt luid en duidelijk
  • Maakt duidelijke gebaren
  • Laat leerlingen herhalen wat ze moeten doen
  • Moedigt aan
  • Corrigeert

Een zweefvliegles bestaat uit drie delen. 

1). De briefing voor de vlucht

Wanneer de DBO-er goed zit en zijn riemen vastgemaakt heeft, gaat de instructeur op dezelfde hoogte naast hem, beginnen met een korte briefing.

Leg uit waar de oefening over gaat en waar de leerling zich op moet concentreren. Gebruik bij de uitleg je handen om de beweging van het vliegtuig na te doen.

Zeg duidelijk wat er van de leerling verwacht wordt; 'Jij doet de cockpitcheck en de start. Na de BOKS vlieg je naar het oefengebied. Dan demonstreer ik de oefening en ga jij hem na doen. Jij vliegt het circuit en ik doe de landing.

Vraag of hij het begrepen heeft of nog iets te vragen heeft. 

2). De vliegdemonstratie

Neem eerst de besturing over en vertel dan kort hoe je de vliegdemonstratie gaat geven. Wanneer je zelf vliegt tijdens de uitleg dan kan de leerling zich beter concentreren op wat je zegt. Geef je de uitleg terwijl hij vliegt, dan gaat z'n aandacht uit naar het vliegen en ontgaat hem de helft. 

Vervolgens voer je de vliegdemonstratie uit en vertel je precies wat je doet en daarna geef je de besturing weer aan de leerling. 'Jij hebt hem'. Nu kan de leerling de oefening zelf doen. 

Zorg ervoor dat het altijd duidelijk is wie er vliegt. 'Jij hebt hem!' of 'Ik heb hem!'.

Geef tijdens de oefening van de leerling aanwijzigingen. Wanneer de oefening niet helemaal goed gaat, analyseer dan hoe dat komt en geef dan tips om het opnieuw te proberen. Doe het eventueel nog een keer voor.

Als de leerling vliegt dan houdt de instructeur de hand bij de stick en de voeten van de pedalen en hij voelt niet mee. Wanneer je meestuurt dan leert de leerling minder. Hij bouwt dan minder zelfvertrouwen op. Heb je het gevoel dat de leerling veel te weinig voeten gebruikt zeg dan: 'Je voelt mijn voet, ik voel nu even mee om te controleren of je voldoende voeten gebruikt. 

3). De debriefing

Begin met dat wat goed ging. Bespreek de vooruitgang. Herhaal de belangrijkste punten van de oefening. Geef aan waar de volgende vlucht aan gewerkt wordt en zet dat ook in het logboek. 

De lange (long) briefing

Zulke korte briefings voor en na de vlucht daar zijn de instructerus mee opgegroeid. Daarnaast verwacht EASA dat instructeurs ook een lange (long) brieifng aan bijvoorbeeld een groepje solisten kunnen geven. Een goed moment om dat te doen is na de ochtendbriefing. Je vraagt dan of de solisten na de briefing nog even willen blijven zitten. Zij kunnen dan zeggen met welke onderdelen van de VVO (Voortgezette VliegOpleiding) ze bezig zijn en waar ze bijvoorbeeld moeite mee hebben. Een onderwerp dat aan de orde zou kunnen komen is bijvoorbeeld het doellanden. De instructeur geeft dan aan de solisten een zogenaamde long briefing. Zo'n lange briefing bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Doel
  • Inleiding
  • Theorie
  • Uitvoering, incl vliegerschap
  • Samenvatting

Doel:
Bij het doel geef je aan wat je beoogt te bereiken met de briefing. 

Bijvoorbeeld: Het doel van deze briefing is om aan te geven waar je bij het doellanden op moet letten zodat je achterelkaar doellandingen kunt maken.

Inleiding:
Bedoeld om overzicht te verschaffen. 

Dat zou dan kunnen zijn: We gaan het hebben over:

  1. Het belang van een goed gevlogen circuit;
  2. Hoe regel je de snelheid en de juiste daalhoek;
  3. Waar begin je met afronden en waar plaats je een denkbeeldig richtpunt voor het landingsveld.

Theorie:
Hier wordt de noodzakelijke theoretische achtergrond behandeld. In de briefingruimte kun je met behulp van de beamer bijvoorbeeld de afbeeldingen uit het VVO-boek laten zien. 

Het belang van een goed gevlogen circuit. Een goede doellanding begint met een juist gevlogen circuit. Je final begint dan op voldoende hoogte en voldoende afstand (meestal zo'n 90 m hoog en 500 m afstand) van het doellandingsveld. Een goede doellanding bestaat uit de onderdelen. Richtpunt, Afronden, Afvangen en Landen. 

Wanneer je aan je final begonnen bent dan plaats je een (denkbeeldig) richtpunt op zo'n 30 m voor het doellandingsveld. Je houdt het richtpunt op dezelfde plaats in de kap. Voor het richtpunt begin je op de juiste hoogte met afronden. Vervolgens vlieg je over je richtpunt en daar begin je met afvangen. Het is de bedoeling dat je in het 30 m lange doellandingsveld een nette afgevangen landing maakt. 

 
Afbeelding van de BGA 
 

Hoe regel je de snelheid en de juiste daalhoek.  De snelheid regel je met de stuurknuppel en het meer of minder dalen met de remkleppen. Wanneer je meer remkleppen trekt dan neemt de weerstand toe en moet je er goed opletten dat je snelheid niet terugloopt. Wanneer je je final vliegt met de kleppen half tot twee derde uit is dat ideaal. Je kunt dan, als dat nodig mocht zijn, nog naar twee kanten corrigeren.

Waar begin je met afronden en waar plaats je een denkbeeldig richtpunt voor het landingsveld. 

Afbeelding van de BGA
In de afbeelding zie je dat je bij een steile nadering met vol kleppen je eerder moet beginnen met afronden. Kom je met half remkleppen binnen dan moet je lager beginnen met afronden. Bij het richtpunt begin je met afvangen. Je moet dan wel met de juiste landingssnelheid bij het richtpunt aankomen. Vlieg je te langzaam dan land je voor je veld en vlieg je te snel dan ga je over het doellandingsvel heen.
 
Het zou natuurlijk ideaal zijn als je recht voor je in de kap op ooghoogte een vizier zou hebben (de hoogte van dat vizier zou moeten passen bij jouw lichaamslengte) en er zo'n 30 m voor het landingsveld een groot wit kruis als richtpunt zou liggen. Het enige wat je dan hoeft te doen is ervoor te zorgen door meer of minder kleppen het witte kruis (richtpunt) precies in het rondje van het vizier te houden en dat je met de stuurknuppel de landingssnelheid aanhoudt. Aangezien zweefvliegtuigen echter geen vizier hebben en er bij buitenlandingen ook geen kruis op de plaats van het richtpunt ligt, moet je leren die plaatsen zelf te bepalen. Het richtpunt moet in de cockpitkap tot het moment waarop je bijna gaat afronden dezelfde positie blijven innemen. Dit regel je met de remkleppen. Bij het afronden vlieg je over het richtpunt heen, waarna je precies in het doellandingsveld aan de grond komt.
 
 
  1. De zweefvlieger die op het begin van het doellandingsveld mikt, vliegt na het afronden over het veld heen.
  2. De zweefvlieger mikt op ±30 m voor het doellandingsveld, bij het afronden vliegt hij nog zo'n dertig meter en maakt dan een doellanding. 
  3. De zweefvlieger die op een punt te ver voor het doellandingsveld mikt landt na het afronden voor het veld. 
Op de volgende afbeeldingen is aangegeven hoe je het landingsveld in de cockpitkap ziet en wat je moet doen om een doellanding te maken.
 
Bij de bovenste drie plaatjes bevindt het landingsveld zich te hoog in de kap. Je zult over het doellandingsveld heen vliegen. Bij de middelste drie zit je goed en bij de onderste drie zit je te laag en land je ervoor. 
 
doellanden2
 
Bij geen of weinig wind neem je een richtpunt zo'n 30 meter voor het doellandingsveld en dan handel je als volgt  : 
  • Als de plaats van het richtpunt in de kap bij het begin van het doellandingsveld ligt, dan zit je te hoog, Je opent de remkleppen verder. 
  • Als het richtpunt op de juiste plaats recht voor je in de kap voor het doellandingsveld blijft, dan zit je goed. De  kleppenstand niet veranderen  
  • Als de plaats van het richtpunt te ver voor het doellandingsveld ligt, dan zit je te laag, Je moet dan minder kleppen gebruiken.

Uitvoering:
Hoe vindt de daadwerkelijke uitvoering van de oefening plaats. Kijk op het veld goed hoe anderen landen. Vervolgens meld je bij jouw vlucht op downwind dat je een doelllanding gaat maken. De instructeur weet dan dat hij de landing moet bekijken.

Samenvatting:
Vat de belangrijkste punten voor een succesvolle en veilige uitvoering van de oefening samen.

  1. Een goede landing begint met een goed circuit. 
  2. De snelheid regel je met de stuurknuppel, met de remkleppen bepaal je de juiste hoeveelheid dalen. Het doellanden is het gemakkelijkst als je met half of tweederde remkleppen aankomt
  3. Neem een richtpunt op zo'n 30 m voor het landingsveld en kom daar met dejuiste snelheid aan.
  4. Zorg voor een nette afgevangen landing.

Meerdere VVO-oefeningen lenen zich uitstekend voor zo'n lange (long) briefing aan een aantal solisten tegelijk. Door de solisten even apart te nemen en even na te gaan wat ze al hebben afgetekend en waar ze mee bezig zijn en moeite mee hebben. Krijgen ze de aandacht die ze nodig hebben. Voor hen is zo'n zweefvliegdag waardevoller dan wanneer ze aan hun lot worden overgelaten. 

4. HET INTEGREREN VAN DREIGINGS- EN ONJUIST BEOORDELINGSMANAGEMENT

(THREAT AND ERROR MANAGEMENT — TEM) MET CRM

De instructeur heeft kennis van de procedures bij calamiteiten. Hij is herkenbaar aanwezig op het veld. Hij grijpt in bij problemen. Samen met de andere instructeurs zorgt hij voor:

  • het ontwikkelen van goed vliegerschap;
  • het ontwikkelen van omgevingsbewustzijn;
  • het kennen en oefenen van noodprocedures;
  • hij moedigt gewenst gedrag aan;
  • hij formuleert en handhaaft de veiligheidsregels;
  • hij spreekt leden direct aan op hun onveilig handelen of gedrag;
  • hij corrigeert bij ongewenst of onveilig gedrag. Hij neemt iemand even apart en corrigeert het ongewenste of onveilige gedrag, maar niet de persoon.
  • hij kiest een passende correcties
  • hij leert de DBO-er om goed uit te kijken, op een juiste wijze het luchtruim scannen.

Uitkijken is net zo noodzakelijk als het bewegen van de stuurknuppel
Een heel belangrijk onderdeel van het lesgeven is het aanleren om op de juiste wijze constant het luchtruim te scannen. Naar buiten kijken is heel belangrijk. Om dit van het begin af aan goed te leren, laten sommige clubs de eerste 10 starts met afgeplakte instrumenten maken. Hun ervaringen zijn positief. Neem genoegen met iets slechter vliegen en naar buiten kijken, dat is beter dan niet goed uitkijken. Wanneer onze ogen naar iets dichtbij kijken, dan zien we alles in de verte wazig. Zeg dus niet: Kijk steeds goed naar het piefje'. Als we bij slecht zicht niet bewust naar een punt op de grond of in de verte kijken, dan focussen onze ogen automatisch op 1 meter voor de kap. Met andere woorden: we zien niets in de verte. Naar buiten kijken moet een onderdeel van elke vliegles zijn. Zet een leerling een bocht in zonder uit te kijken: bevries dan de stuurknuppel!  

Laat de leerling de kisten noemen die hij ziet. Twee zien meer dan één en tevens check je zo of de DBO-er wel goed uitkijkt. Dat noemen van de kisten kan volgens de grote wijzer van de klok. 'Kist op 9 uur dezelfde hoogte, of kist op 2 uur hoog!'. 

CRM (Crew Resource Management) gaat over de communicatie, leiderschap en besluitvorming in de cockpit. Bij een éénzitter speelt dat geen rol. Bij lesgeven in de tweezitter is de instructeur de gezagvoerder. Hij is verantwoordelijk en geeft duidelijk aan ik vlieg of 'Jij hebt hem'. Zodra de veiligheid in gevaar komt, grijpt de instructeur in en neemt de besturing over. In de lierstart gaat ingrijpen soms zo snel dat er geen tijd is om eerst te melden dat je de besturing overneemt. Dreigt in de lierstart een tip de grond te raken dan ontkoppelt de instructeur voordat de tip de grond raakt.

 

5.HET INDELEN VAN TIJD (TIMEMANAGEMENT) OM DE OPLEIDINGSDOELSTELLINGEN TE BEREIKEN

De ene leerling zal sneller vorderingen maken dan de andere. Iemand die geregeld komt vliegen, leert veel sneller en is na 20 starts al veel verder dan iemand die af en toe eens komt. Zijn opleiding staat eigenlijk stil. Zijn aantal vluchten zegt dan ook niet zoveel. Ook speelt de leeftijd een rol. Om solo te komen kun je gemiddeld genomen de volgende stelregel hanteren: ten eerste geregeld komen en dan uitgaan van 30 lessen + 1.5 x de leeftijd. Dat is ruwweg het aantal lessen die iemand nodig heeft om solo te komen. Bij kunststof zweefvliegtuigen heb je iets meer vluchten nodig dan bij houten kisten.

Zweefvliegleerlingen komen zweefvliegen in hun vrije tijd. Leerlingen die veel tijd beschikbaar hebben, maken veel starts en uren en komen het eerste jaar solo. Gedurende het tweede jaar zijn ze solist, maken de benodigde solostarts en lesstarts op de tweezitter om alle lesonderdelen voor het SPL-praktijk gedeelte te halen. Afhankelijk van hun tijd op de club en de benodigde tijd om de theorie te bestuderen kunnen leerlingen in twee jaar hun LAP(S)-brevet halen. Veel leerlingen hebben minder haast en doen daar langer over. De instructeur kan aan de hand van de progressiekaart, het logboek, de tijdsregistratie van de vluchten en het leerlingvolgsysteem bekijken hoe ver en hoe snel de leerling vorderingen maakt. De vorderingen van het trainingsprogramma voor SPL worden ook besproken op de instructeursvergaderingen. 

6. HET LEERPROCES BEVORDEREN

Toon interesse voor de DBO-er. Geef tijdig een briefing. Vaak is er dan nog tijd over voor een praatje. Wat doet hij voor de kost? Hobby's? Vakanties? enzovoort.

Zorg voor een positief klimaat.

Verdeel de les in drieën: briefing, oefening en debriefing.

Cockpitrust

Praat gedurende de vlucht niet meer dan nodig is en wees duidelijk. Zeg: 'Ik vlieg' of 'Jij hebt hem'. 'Je voelt mijn hand nu even tegen de stuurknuppel, want ik voel even mee'. Ga fouten niet tijdens de vlucht bespreken, maar doe dit pas bij de debriefing. Wel kun je natuurlijk na een goede oefeningen even kort een compliment geven. Houd de hand altijd vlak bij de stuurknuppel en op het circuit de andere hand iets achter de kleppen. Je kunt dan altijd direct ingrijpen en je voelt het meteen als de kleppen te veel getrokken worden.

Toon interesse voor de DBO-er. Wat doet hij voor de kost? Verplaats je in hem en observeer hem tijdens de vlucht. Maakt hij een gespannen indruk, zit hij recht op z'n stoel of haaks op de dwarshelling?  

7. HET BEOORDELEN VAN DE PRESTATIES VAN DE LEERLING

  • Observeer de leerling tijdens de vlucht. Maakt hij een gespannen indruk, zit hij recht op z'n stoel of haaks op de dwarshelling?  
  • Debriefing (volgens de sandwich-methode, zie hierboven)
  • Feedback vragen
  • Logboek (direct invullen, want na een paar vluchten met anderen weet je het niet meer)
  • Progressiekaart bijhouden
  • Online leerlingvolgsysteem invullen.
  • Instructieverslag van de vliegdag invullen voor de andere instructeurs. 

Bouw zelfvertrouwen op bij de leerling en geef positieve kritiek

Iemand z'n zelfvertrouwen de grond in boren is niet zo'n grote kunst. Een DBO-er merkt meestal zelf wel dat hij een oefening nog niet goed beheerst. 

Breng kritiek altijd positief. Dus niet: 'Je ving niet af!' maar: 'Je moet proberen om het vliegtuig zo lang mogelijk vlak boven de grond te laten vliegen'. Dat is opbouwend en dan leert iemand sneller. Noem bij de debriefing dus eerst de positieve dingen en pas daarna een paar punten van kritiek. Sluit positief af en noem wat de volgende keer beoefend moet worden. Vertel als het een paar vluchten wat slechter gaat, dat het heel vaak voorkomt dat de prestaties gedurende een aantal lessen wat minder gaan, omdat je verder in de opleiding steeds meer zelf moet beslissen en de aandacht over meer dingen tegelijk moet verdelen, daardoor ontstaan meer fouten. Dit is heel normaal, want door meer oefening zullen meer dingen automatisch gaan en zal er aandacht vrijkomen voor de echt moeilijke dingen zoals het landen.

Elke DBO-er is anders. Bij iemand die te overtuigd is van eigen kunnen, moet je kritisch zijn en wijzen op gevaar. Bij erg voorzichtige leerlingen moet je juist wijzen op hun goede punten en zo het zelfvertrouwen versterken.

Lesgeven bij marginale omstandigheden (slecht zicht, harde wind of turbulentie) heeft bij beginnende DBO-ers geen enkel nut en is misschien zelfs wel nadelig. Onder zulke omstandigheden les geven aan solisten in de tweezitter is juist heel leerzaam.  

8. HET TOEZICHT HOUDEN OP EN BEOORDELEN VAN DE VORDERINGEN

  • Het herkennen van de gemaakte fouten / moest er ingegrepen worden
  • Is het een snelle of een langzame leerling
  • Beoordelen of de leerling solo kan vliegen.
  • Beoordelen of de leerling ver genoeg gevorderd is om het praktijkexamen te doen.

 

9.HET EVALUEREN VAN OPLEIDINGSSESSIES

  • De progressie van de leerling aan de hand van het SPL trainingsprogramma beoordelen.
  • De verschillende progressie niveaus herkennen. De instructeur is in staat om de lesvluchten aan deze progressie niveaus aan te passen.
  • Het moment van verbaal dan wel fysiek ingrijpen bepalen.

10.HET RAPPORTEREN VAN HET RESULTAAT

  • Invullen logboek
  • Bijhouden progressiekaart van de leerling
  • Invullen leerlingvolgsysteem
  • Dagrapport voor de andere instructeurs
  • Bespreken vorderingen leerlingen op de instructeursvergaderingen

Gebruik logboek

Het logboek behoort een instructeur voor de vlucht altijd in te zien. Hoeveel starts? Recente ervaring? Wat hebben de andere instructeurs voor commentaar gegeven. Schrijf er iets leerzaams in (indien mogelijk iets positiefs) en geef aan waar de volgende keer op geoefend moet worden. Bij een goed gebruik van een logboek zal de DBO-er als hij later solo vliegt ook nauwkeurig z'n vluchten bijhouden en z'n fouten kritisch noteren, zodat hij daarvan leert. Bij een checkvlucht kun je mooi even controleren wat de solist zoal bij zijn eigen vluchten opschrijft. Noteert hij eigen fouten om daar van te leren of zijn het alleen maar kreten als: “Dalen, dalen, balen, balen”?

Instructeurs moeten over voldoende theoretische kennis beschikken en dit bijhouden..Dat kan door bijvoorbeeld elk winterseizoen mee te werken aan de theoriecursus voor de zweefvliegers die theorie-examen willen doen voor het SPL. Als een instructeur elk jaar een ander vak kiest, herhaalt hij zo elk jaar een gedeelte van de stof. 

Slot

Tot zover deze inleiding over de didactiek voor de zweefvlieginstructie. Veel meer didactische aanwijzingen vind je in het boek: Instructie Zweefvliegen van Bruno Zijp (in het menu hiernaast op deze website) en dan vooral bij Hoofdstuk 3 Het opleiden