4. Les 13 - DE LIERSTART
 
Bij het rollen over de grond (1): 
  1. De vleugels horizontaal houden;
  2. Linkerhand in de buurt van de ontkoppelknop;
  3. Knuppel neutraal en het zweefvliegtuig niet lostrekken;
  4. Met de voeten achter de kabel aan sturen. 
In het begin van de lierstart (2): 
  1. Nooit steil starten, maar geleidelijk de klimstand vergroten;
  2. Bij kabelbreuk rechtuit landen.
Tijdens de verdere lierstart (3): 
  1. Bij kabelbreuk rechtuit landen of verkort circuit;
  2. Letten op de stand van het zweefvliegtuig (neus en vleugels) ten opzichte van de horizon;
  3. Controleer regelmatig je snelheid: weet waar de wijzer van de snelheidsmeter hoort te staan;
  4. Eventueel liertekens geven. 
Aan het eind van de lierstart (4): 
  1. BOKS en trim afstellen;
  2. Altijd 2 keer ontkoppelen.
 
 
Een lierstart brengt je in circa 30 seconden naar zo’n 400 m hoogte! Zo’n indrukwekkende startmethode veilig uitvoeren vergt volle concentratie van vlieger en lierman. Dit geldt vooral voor de eerste seconden van de start, dan moet vaak snel en goed gereageerd worden. De baan dient telkens dezelfde veilige startboog te zijn die vlak begint en die, naarmate het vliegtuig hoger komt, steiler mag worden. Je controleert de klimhoek door links en rechts naar buiten te kijken. Afhankelijk van het type zweefvliegtuig, de wind en de manier van lieren, verschillen de hiervoor benodigde stuurbewegingen van start tot start. Neem, zo mogelijk, boven de lier een wolkje of rand van een wolk, als oriëntatiepunt waar je naar toe gaat vliegen. Om de lierstart overzichtelijk uit te leggen, verdelen we die in 4 stukjes.
 
HET ROLLEN OVER DE GROND (1)
In de kunststof tweezitter start je met de stuurknuppel in de neutrale stand of iets gedrukt. Tijdens het rollen over de grond geef je in de aanloop grote rolroeruitslagen om de vleugels horizontaal te houden en grote richtingsroeruitslagen om het in de startrichting te houden (bij lage snelheden is de roerwerking lang zo effectief niet, dus grote uitslagen en snel uitvoeren). Bij het rollen over de grond moet het vliegtuig vanzelf loskomen (niet lostrekken). Voorkom dat de staart bij het roteren meermalen tegen de grond slaat.
 
HAND BIJ DE GELE KNOP
Je houdt de linkerhand in de buurt van de gele knop om direct te kunnen ontkoppelen als dat nodig is. Niet op de kleppenhendel of de hendel voor het openen van de kap! Bij kabelbreuk kun je dan per ongeluk die opentrekken i.p.v. de ontkoppelhaak! Wanneer tijdens het rollen een vleugel op de grond dreigt te komen, geef je volledig rolroer tegen om de vleugel weer horizontaal te krijgen. Lukt dit niet direct, dan ontkoppel je onmiddellijk.
 
 
 
IN HET BEGIN VAN DE LIERSTART (2)
Na het loskomen kun je zodra de snelheid voldoende is, de klimhoek geleidelijk verhogen. Probeer niet snel op te trekken maar ga geleidelijk naar de volledige klimstand. Normaal duurt het ongeveer 5 seconden om de klimstand te bereiken. Bij een langzamere lierstart of bij een lier met minder vermogen duurt dit langer. 
 
NOOIT STEIL STARTEN!
We klimmen in het onderste gedeelte van de start nooit steil. Kunststof tweezitters start je meestal met de stuurknuppel neutraal en de trim in het midden. Sommige zweefvliegtuigen (zoals bijv. de Ka8 en de LS4) hebben de neiging om uit zich zelf vrij steil te starten, vooral als er hard gelierd wordt. Dit kun je door de stuurknuppel voldoende naar voren te doen voorkomen. Steil starten is gevaarlijk.
Nadat er meer hoogte beschikbaar komt en de snelheid voldoende groot is, mag de klimstand geleidelijk steiler worden.
Nooit plotseling de klimstand vergroten, want het eerste gevaar bij steil starten is het risico van overtrekken en het tweede gevaar is kabelbreuk of breukstukbreuk.
 
Stel dat onder de 50 meter de liermotor uitvalt, of dat onder die hoogte kabelbreuk optreedt, dan moet je het zweefvliegtuig snel met de neus onder de horizon in de gewone vliegstand brengen (zie hoofdstuk 4.25 Kabelbreuk). Hoe vlakker je vliegt hoe sneller dat gaat. Bij een steile start lukt dit niet. De snelheid loopt dan, voordat het vliegtuig recht gelegd is, zover terug dat het niet meer bestuurbaar is. Onthoud dus: nooit steil starten!
 
 
Dit kan gebeuren als je direct na het loskomen te steil start. Als de invalshoek te groot wordt, laat de luchtstroom rondom de vleugel los, de vleugel overtrekt en de weerstand neemt toe. Het eerste gevaar bij steil starten is overtrek, het tweede is kabelbreuk.
Als je bij voldoende vliegsnelheid geleidelijk de klimstand vergroot, kun je, bij een kabelbreuk of motorstoring van de lier, de neus van het vliegtuig nog gemakkelijk en met nog voldoende vliegsnelheid weer onder de horizon brengen om daarna veilig te landen.
 
GELEIDELIJK DE KLIMSTAND VERGROTEN
Je gaat in de start geleidelijk over van de vlakke startpositie naar de steilere klimstand. Pas er voor op dat je de stuurknuppel niet abrupt naar je toe trekt, want dan vergroot je de invalshoek van de aanstromende luchtstroom ineens. Wanneer de invalshoek te groot wordt (groter dan 15°) laat de luchtstroom rondom de vleugel los en overtrekt de vleugel.
Overtrekken is beschreven bij oefening 4.21 (oefening ‘overtrekken’). Onthoud dat de stuurknuppel geleidelijk naar achteren bewogen wordt.
 
TIJDENS DE VERDERE LIERSTART (3)
Als de snelheid goed is, dan moet je gedurende de verdere lierstart de stuurknuppel geleidelijk steeds verder naar achteren bewegen om het zweefvliegtuig in zijn juiste klimstand te houden. Let op de stand van het zweefvliegtuig (neus en vleugels) ten opzichte van de horizon. Bepaal de klimhoek door links en rechts naar buiten te kijken. Controleer regelmatig je snelheid: weet waar de wijzer van de snelheidsmeter hoort te staan.
 
VERKORT CIRCUIT
Bij 80 m roep je: “Tachtig meter verkort circuit”, of bij 100 m: “Honderd meter verkort circuit.” Je hebt nu besloten om bij kabelbreuk een verkort circuit te gaan vliegen. Tachtig of honderd meter is afhankelijk van de veldsitatie (zie hoofdstuk 4.25. Je moet leren deze hoogte te schatten, want de hoogtemeter loopt tijdens de lierstart achter.
 
 
DE VLIEGER IS VERANTWOORDELIJK VOOR DE START
Een zweefvliegtuig mooi omhoog lieren is een kwestie van ervaring, gevoel en omstandigheden. De lierman moet de snelheden schatten. Hij kan niet op de snelheidsmeter van het zweefvliegtuig kijken. Wanneer er door windvlagen en thermiekbellen heen gelierd wordt, varieert de aangewezen snelheid van het zweefvliegtuig. Alleen de vlieger is verantwoordelijk voor een juiste start. Hij kan op de snelheidsmeter de snelheid aflezen en tekens aan de lierman geven.
 
 
 
LIERTEKENS: TE LANGZAAM LIEREN
Als je niet met de juiste snelheid omhoog gelierd wordt, moet je tekens geven. Tijdens de lierstart moeten de vleugels het gewicht van het vliegtuig tillen, plus de kracht die de lierkabel op het zweefvliegtuig uitoefent. Je hebt duidelijk meer lift nodig dan tijdens normaal vliegen. Naast het vergroten van de invalshoek krijg je meer lift door met meer snelheid te vliegen (De lift neemt in het kwadraat toe met de snelheid).
Bij de lierstart ga je omhoog met een hogere snelheid dan waar je normaal mee vliegt. Voor veel kunststof tweezitters is een snelheid tussen 100 km/h en 120 km/h de goede liersnelheid. Als je in zo’n vliegtuig met 110 km/h opgelierd wordt, ga je met een ideale liersnelheid omhoog. Tijdens de lierstart moet je geregeld even de liersnelheid op de snelheidsmeter checken. Beneden de 100 km/h en boven de 120 km/h geef je liertekens (deze snelheden gelden niet voor alle types; de juiste snelheden voor jouw tweezitter staan op een sticker in de cockpit). Houd vooral de minimum liersnelheid goed in de gaten.
 
 
Bij te langzaam lieren doe je de neus duidelijk naar beneden. De lierman ziet dit, merkt dit aan de liermotor en geeft meer gas. Als de snelheid oploopt, trek je de stuurknuppel geleidelijk naar je toe.
 
TE SNEL LIEREN
 
 
Bij te snel lieren laat je het vliegtuig met het voetenstuur een paar keer naar links en rechts gieren. Daarbij trek je minder hard aan de stuurknuppel om breukstukbreuk te voorkomen. De neus moet wel duidelijk naar links en rechts gaan maar je moet voorkomen dat het vliegtuig door het neveneffect van gieren gaat rollen. Als de lierman niet op jouw tekens reageert, dan moet je ontkoppelen. De vlieger moet gevaarlijke toestanden voorkomen.
 
 
ONTKOPPELHOOGTE (4)
Als je bovenin aankomt, wordt de klimstand steeds vlakker, doordat je boven de lier komt. Hier kun je ook geleidelijk meer de stuurknuppel naar je toe trekken. Hoe weet je nu wanneer je moet ontkoppelen? De stand van het vliegtuig wordt steeds vlakker en de neus komt dichter op de horizon. Je merkt (voelt) dat de lierman het gas dicht doet. Dan doe je de ‘BOKS’ acties en zeg je tegelijk hardop:
 
Bijprikken, Ontkoppelen, Kleppen gesloten, Snelheid.
 
Zeggen:  Actie: 
‘Bijprikken’ Stuurknuppel rustig naar voren doen zodat de spanning op de lierkabel afneemt en het vliegtuig in de normale vliegstand komt met de neus iets onder de horizon.
‘Ontkoppelen’
Je trekt twee keer aan de ontkoppelknop.
‘Kleppen gesloten’ Je voelt aan de kleppenhendel om te checken of de kleppen nog gelocked zijn.
‘Snelheid’ Je controleert of je met normale vliegsnelheid vliegt en zegt hardop: ‘Snelheid; (bijv.) 85 km/h.’
 
Als je niet zelf ontkoppelt, kom je recht boven de lier uit. De zwaartepuntshaak is zo gemaakt, dat hij dan aan de achterkant open gaat. Als je merkt dat de ontkoppelhaak zelf de kabel al heeft losgegooid, trek je toch twee keer aan de ontkoppelknop om er zeker van te zijn dat de kabel echt los is en je niet, bijvoorbeeld als gevolg van kabelbreuk, met een stuk lierkabel rondvliegt. Na de BOKS procedure zet je de trim op normale vliegsnelheid.
 
 
We use cookies

Wij gebruiken cookies op onze web site. Sommigen zijn essentieel voor het correct functioneren van de site, terwijl anderen ons helpen om de site en gebruikerservaring te verbeteren (tracking cookies). U kan zelf kiezen of u deze cookies wil toestaan of niet. Let op dat als u onze cookies weigert mogelijk niet alle functies van de site beschikbaar zijn.