- Let op de windzak om te zien hoeveel crosswind er staat en om de windsterkte te schatten.
- Kijk naar zweefvliegtuigen die voor jou starten om te beoordelen hoeveel je in de start moet opsturen.
- Het weerhaaneffect met het voetenstuur tegengaan;
- Vleugels horizontaal houden.
- Geleidelijk beginnen met opsturen;
- Opsturen met voldoende dwarshelling en slipvrij.
LETTEN OP DE WINDZAK (1)
Voor de start kijk je altijd even naar de windzak om te zien of je zijwind hebt en hoe hard het waait. Starten met zijwind komt geregeld voor en dan moet je opsturen. Soms een beetje en soms vrij veel. Je ziet aan de zweefvliegtuigen die voor je starten hoe opgestuurd wordt. Je moet zoveel opsturen, dat je de zijwindcomponent ‘dooddrukt’.
Wanneer je de vleugels niet horizontaal kunt houden, ontkoppel dan voordat de vleugel de grond raakt.
GELEIDELIJK OPSTUREN (3)
Boven de 50 m begin je geleidelijk met opsturen door met stuurknuppel en voeten een uitslag tegen de wind in te geven. Het draadje moet recht blijven. Je vliegt ook nu weer slipvrij. De vleugel aan de kant van de wind is iets lager. Het is moeilijk om de drift tijdens een start precies in te schatten. Soms kan het helpen om op een wolk voor je te richten. Voor het opsturen zijn geen grote dwarshellingshoeken of grote besturingsbewegingen nodig, maar het moet wel worden volgehouden totdat de start is voltooid. Als je de ‘BOKS-checks’ doet, neem je die dwarshelling weer terug.
N.B. Niet opsturen is lastig voor de lierman, want de kabel valt dan ver naast het lierpad en vaak over de andere kabels. Zonder opsturen blijf je niet boven het lierpad en word je een eind benedenwinds weggezet.