4. LES 20 – SNEL VLIEGEN EN OEFENING NEGATIEVE G

  • Maak geen grote roeruitslagen; 
  • De roeren zijn erg actief bij hoge snelheid;
  • De neusstand is laag en je ziet de horizon hoog in de cockpitkap;
  • Er is veel windgeruis;
  • Blijf ruim binnen de limieten van het zweefvliegtuig.

Voordat we de oefening snel vliegen gaan uitvoeren, is het belangrijk dat je de gebruiksbeperkingen van je zweefvliegtuig goed kent. Dit zijn:

  • de toegestane maximale snelheden bij rustig weer en bij turbulente lucht;
  • de toegestane roeruitslagen en maximale belastingen om het vliegtuig niet te beschadiggen;
  • het gebruik van de remkleppen bij hoge snelheden.

Je vlieginstructeur zal je de gebruikslimieten uitleggen; je vindt ze in het vlieghandboek van het zweefvliegtuig. Zie ook bij les 4.22 Steilere bochten vliegen.

Die begrenzingen zie je ook bij de kleuren op een snelheidsmeter:
 

1 groene deel - veilige vliegsnelheid; 

2 gele deel - slechts beperkte roeruitslagen maken, vooral bij turbulent weer in verband met mogelijk hoge belasting van het zweefvliegtuig (roeruitslag kleiner dan 1/3 van de maximum uitslag); 

3 rode markering -  maximum snelheid, die niet mag worden overschreden;

 

Om van en naar hogere snelheden te gaan, moet je de stand van het vliegtuig geleidelijk veranderen. Breng de stuurknuppel geleidelijk naar voren. De neus zakt omlaag en de horizon is nu hoger in de kap. Je vliegt met een lage neusstand. Je hoort de toegenomen hoeveelheid lucht, die langs het zweefvliegtuig blaast, duidelijk. Trim het zweefvliegtuig op de gewenste stand en probeer de hogere luchtsnelheid een tijdje vast te houden. Dus de neus op diezelfde hoogte onder de horizon houden (dezelfde neusstand). Je zult merken dat de besturingen erg gevoelig is bij hoge snelheden; je hebt slechts kleine stuurbewegingen nodig om correcties aan te brengen.

De remkleppen openen bij hoge snelheden gaat heel anders dan bij normale landingssnelheden. Bij de landing ben je gewend om ze open te trekken. Bij hoge snelheden moet je ze juist tegenhouden omdat ze naar buiten worden gezogen. Wees daarop bedacht, houdt de hendel zo stevig vast, zodat ze niet in één keer naar buiten schieten. 

OEFENING NEGATIEVE G

Wat bedoelen we met verminderde of negatieve zwaartekracht. Sta je gewoon op de grond dan heb je te maken met de aantrekkingskracht van de aarde. Die zwaartekracht is dan 1 g . Bij een val is er sprake van 0 g. Als baby al hebben we geleerd dat we verminderd g-gevoel moeten associëren met vallen. Vallen doet zeer en daarom reageren we snel en doen instinctmatig het hoofd naar achteren en de handen naar voren.

Het mechanisme dat ons in staat stelt om op twee benen te lopen en om een vliegtuig in de lucht te besturen heeft te maken met ons gevoel van de zwaartekracht, maar vooral met onze ogen. Vallen - met een blinddoek voor - is veel enger dan wanneer we zien wat er gebeurt. 

Bij de meeste zweefvliegers die de eerste keer een overtrek, een tolvlucht of een kabelbreuk meemaken is het gevoel van verminderde g even schrikken, een vervelend gevoel. Maar als ze zien wat er gebeurt en leren hoe ze dit moeten corrigeren dan reageren ze correct en het vervelende gevoel verdwijnt volledig. Onze ogen zien wat er gebeurt, en wij interpreteren dat al vrij spoedig als normaal en handelen om de situatie te herstellen. Uit onderzoek blijkt dat bij slecht zicht – bijvoorbeeld een kabelbreuk terwijl je in de flarden van een wolk gelierd bent – de negatieve gevoelens veel heftiger zijn en eerder tot paniek kunnen leiden. In paniek doe je wat je als baby al geleerd hebt. Armen (stuurknuppel) naar voren en hoofd achterover  waardoor het effect van verminderde g nog meer toeneemt.

Paniekreacties voorkom je door te oefenen, door te ervaren, te voelen en te zien wat er gebeurt bij negatieve g en hoe je terugkeert naar de normale vliegsituatie met de neus op de juiste plaats onder de horizon.

Vlieg je afwisselend 85 km/h en 150 km/h dan voel je dat je in het laagste deel van de vlucht zwaarder wordt en in het bovenste deel van de curve lichter. Dus verminderd g-gevoel. Wanneer je na een kabelbreuk of bij de BOKS-procedure de stuurknuppel zo vors naar voren doet dat er stof van de bodem omhoog komt en je hangt in de riemen dan heb je duidelijk te vors de stick naar voren gedaan. Je voelt overduidelijk de negatieve g. Wanneer je de oefening overtrek doet en je herstelt hieruit door de neus onder de horizon te brengen dan ervaar je tijdens het herstellen even negatieve g. 

Je gaat in deze oefening afwisselend snel vliegen en dan weer terug naar de normale vliegsnelheid (neusstand). Wanneer je de stuurknuppel naar voren gedaan hebt ervaar je even verminderde g. Wanneer je optrekt uit de duik ervaar je juist vermeerderde positieve g en wanneer je de stuurknuppel bovenin tijdig naar voren doet om de neus onder de horizon te brengen ervaar je weer verminderde g-krachten. 

Bij de volgende lessen: 4.21 Overtek, 4.22 Steilere bochten vliegen, 4.24 Spiraalduik en tolvlucht en 4.25 Kabelbreuk, leer je om met positieve en negatieve g-krachten om te gaan en op een juiste manier te herstellen.