DE TOCHT
In Leeuwarden, in een speciaal daarvoor gebouwde hal, kun je momenteel elke dag de Elfstedentocht beleven. ’s Middags en ’s avonds. Aangezien ik in ‘85 en ‘86 de Elfstedentocht geschaatst heb en daarna een paar keer gefietst en een keer in een zweefvliegtuig gevlogen heb, moest ik natuurlijk deze musical wel bijwonen. Daarom bestel ik ‘s morgens om 11 uur twee kaartjes en ’s middags om 2 uur zitten wij, mooi in het midden van de Frisohal, tussen zo’n 1500 bezoekers bij De Tocht.
De musical speelt zich af op een grote draaiende ijsvloer, die om het publiek heen gaat. Door de draaiende ijsvloer en de bewegende beelden, op grote videoschermen, kunnen de spelers al schaatsend voor het publiek het verhaal zingen en spelen van een groepje vrienden die elkaar beloofd hebben dat als er een Elfstedentocht komt, ze hem dan samen zullen rijden. Recht voor ons bevindt zich nog een tweede ijsvloer die door grote schuifwanden met daarop die enorme led-video-schermen geopend en gesloten kunnen worden. Op de schermen wisselen historische fragmenten en sfeerbeelden van Friesland elkaar af. De meeste indruk maakt op mij het begin van de musical met beelden van de wedstrijdrijders die in de kooi staan te wachten totdat het startschot klinkt en ze in draf naar het ijs van de Zwette mogen rennen. Daarna zie je de toerrijders in groepen van duizend vertrekken. Dat doet me weer denken aan de tocht van 1985.
Dankzij mijn hardloopmaat Anne ben ik in 1985 deelnemer 16000 en nog wat van de tocht. Anne is in dat jaar 39 jaar oud en ik 33. Wij oefenen elke dag zoveel mogelijk en rijden heel wat toertochten. Eén van dertig kilometer, een rit van 60 kilometer, de Elfmerentocht van 105 km en de Elfgemeenten-tocht van 90 km. Tijdens de Elfmerentocht wordt het duidelijk dat de kans op een echte Elfstedentocht groter wordt. Dat wordt dan de eerste tocht sinds 1963. Toen was Anne nog net geen 18 jaar en mocht hij niet meedoen. Zodra bekend wordt dat de tocht van 1985 doorgaat regelt Anne via een familielid, die voor ons de hele nacht in de rij gaat staan, twee startkaarten. Wij gaan de tocht rijden.
Op de avond voor de tocht slapen wij bij Anne z’n ouders in een appartement vlak bij het Europaplein. Dat is op loopafstand van de Elfstedenhal waar we de volgende ochtend om 9 uur moeten zijn. Van slapen komt niet veel. ’s Morgens vroeg komen grote groepen vanuit de cafés in de stad lopend naar de starthal. “Het dooit”, horen wij roepen en daarna nog veel luider “het dooit”, gevolgd door een heel wat gevloek. Om ongeveer 5 uur ’s morgens zitten we voor de tv en kijken naar de start. Wedstrijdrijders staan in de kooi te wachten tot het hek opengaat. Daarna draven ze naar de Zwette waar ze de schaatsen onderbinden en in de duisternis verdwijnen.
Wij starten veel later. Het is dan allang licht. We horen bij één van de laatste groepen. Het dooit en dat is jammer. Anne zegt: “We beginnen aan iets terwijl we nu al weten dat het niks wordt”. Terwijl we de schaatsen onderbinden zien we iemand die de tocht op kunstschaatsen gaat rijden. Er is ook een man die op houtjes de tocht gaat doen. Vlak voor ons rijdt iemand met de pijp aan. Anne roept hem toe: “Oanhâlde hé, tot oan de finish”.
Anne kan uitstekend schaatsen en we halen hele groepen in. Hoe verder we komen hoe meer we gaan geloven dat er misschien toch nog een kans is dat we de tocht uit kunnen rijden. Het ijs valt ondanks de dooi mee. Nog voor we op de helft van de tocht zijn, horen we dat een zekere Evert van Benthem als eerste in Leeuwarden over de finish gaat. Tijdens het tweede deel van de tocht moeten we steeds vaker klunen. Even ergens zitten om uit te rusten is er niet bij, want hoe verder we komen hoe groter de kans dat we de tocht voor twaalf uur uit kunnen rijden.
De sfeer tijdens de hele tocht is fantastisch. Overal worden we aangemoedigd, vooral in de steden. Na Franeker moeten we in het donker het stuk door het Bildt schaatsen. Er komt steeds meer water op het ijs. Op sommige plaatsen ligt er zoveel water op het ijs dat het tot de enkels komt. Bij de klunplaatsen in het Bildt staan rijen mensen die ons op de wal trekken, aanmoedigen en even verderop weer op het ijs helpen. Zo komen we aan bij het bruggetje van Bartlehiem. Eindelijk bekend terrein denken we. Het stuk van Leeuwarden naar Dokkum en weer terug hebben we vaak geoefend. We komen onder het bruggetje door en knallen bijna op een boomtak. Vlak voor de tocht hebben ze boomtakken in gaten in het midden van de Dokkumer EE geplaatst om de groep die naar Dokkum rijdt te scheiden van de groep die al van Dokkum onderweg zijn naar Leeuwarden.
De ontvangst in Dokkum - waar duizenden mensen elke schaatser toejuichen alsof hij de winnaar van de tocht is – geeft zoveel adrenaline dat we weer vele kilometers verder kunnen. Anne heeft bijna de hele tocht voorgereden en hele groepen schaatsers ingehaald. Bij Dokkum krijgt hij last van bevroren ogen. Hij ziet wazig maar kan nog wel de witte strepen op mijn trainingsjasje zien. Hij wil niet stoppen en zo gaan we verder onderweg van Dokkum naar Leeuwarden.
Ik herinner me nog heel goed de laatste kilometers van Bartlehiem via Oudkerk naar Leeuwarden. Bij Oudkerk luidt iemand een bel: “Nog 6 kilometer”. Een eind verder weer iemand: “Nog 4 kilometer”. In de verte wordt het lichter. Daar ligt Leeuwarden. Er stroomt een onbeschrijflijk gevoel door me heen. Het gaat lukken. Om half elf ’s avonds rijden we op de Bonkevaart over de finish.
Daarna brengen bussen ons naar de Elfstedenhal. Tijdens het wachten daar vallen een paar rijders flauw. Blijkbaar zien wij er ook niet meer fit uit want iemand vraagt of het nog wel goed met ons gaat. Maar ook dit overleven we en zo komen we thuis met het beroemde kruisje.
Na de tocht staat er in het plaatselijke krantje dat de gemeente Dantumadeel de deelnemers uit de gemeente uitnodigt voor een bijeenkomst in het gemeentehuis. Vervolgens krijg ik een telefoontje van de gemeentesecretaris: ‘Goedenavond met Holtrop, de gemeentesecretaris. Zou u op de avond voor de helden van Dantumadeel over de tocht willen vertellen?’ Ik stink er bijna in maar dan krijg ik door dat Anne met een verdraaide stem zich voordoet als gemeentesecretaris Holtrop.
Na deze Elfstedentocht willen duizenden schaatsers lid worden van de Elfstedenvereniging. Er zijn veel meer aanmeldingen dan er aan een eventuele volgende tocht deel kunnen nemen. Wij zijn te laat om ons nog op te geven. Ik stort op de bankrekening van de Elfstedenvereniging het contributiebedrag en zet erbij: ‘Vermelding lidmaatschap’. Deze truc werkt en ik word lidnummer 14493. Het lukt Anne niet om lid te worden.
In februari 1986 is het weer raak. Het gonst van een mogelijke Elfstedentocht. Helaas heeft Anne geen kaart maar we schaatsen wel veel samen. Op een middag rijden we van Dokkum naar Leeuwarden. We komen aan bij een brug in Leeuwarden en daar moeten we overheen lopen omdat het ijs eronder niet sterk genoeg. Op de brug vraagt Anne aan een paar schaatsenrijders hoe het ijs naar Dokkum is. Hij voert een heel gesprek alsof hij niets weet van de kwaliteit van het ijs op de Dokkumer Ee. ‘Dus het ijs naar Dokkum ligt er wel goed bij? We kunnen het hele stuk schaatsen?’ In dit soort situaties voel ik me niet helemaal op mijn gemak.
Eind februari wordt de kans op de veertiende Elfstedentocht steeds groter. Dan gaat de telefoon. ‘Dirk met Anne. De tocht gaat door’. ‘Anne hoe weet jij dat want het is nog niet op het nieuws geweest?” ‘Ik heb het gehoord van Henk Veenstra die bij de brandweer is. Zij gaan ijsschotsen onder de brug van Dokkum aanbrengen om de laatste zwakke plekken te versterken. Anne is zo overtuigend dat ik erin trap en mijn zwager in IJlst bel. Die is ook hard aan het trainen en hij belt meteen zijn schaatsvrienden. Het gerucht verspreidt zich snel. Gelukkig neemt het Elfstedenbestuur die avond een besluit: ‘It giet oan!’
Deze tocht start ik een stuk vroeger in de ochtend dan in 1985. Ik hoef daardoor een veel kleiner stuk in het donker te rijden. Om twintig voor negen vertrek ik uit Leeuwarden. Het ijs is veel beter en er zijn veel minder klúnplekken. Voor zeven uur ben ik in Dokkum en om half negen bereik ik de Bonkevaart. Verder herinner ik mij van deze tweede tocht niet veel meer.
Dingen die je de eerste keer doet onthoud je veel beter dan dingen die je een tweede keer doet. M’n eerste solovlucht in het zweefvliegtuig kan ik met alle details weer voor me zien. De tocht van ‘85 heeft veel meer indruk op me gemaakt dan die van ’86. Dat komt natuurlijk ook omdat we die samen reden!